Wat gebeurt er precies onder onze voeten?

Ontzettend veel. In een theelepel vruchtbare grond zitten meer organismen dan dat er mensen op aarde zijn. Die organismen vervullen allemaal hun eigen functies en zijn nauw met elkaar verbonden. Elke bodem heeft een zogeheten voedselweb. “Want in de bodem draait het om eten en gegeten worden”, zegt prof. Wim van der Putten, bodemecoloog en afdelingshoofd bij het Nederlands Instituut voor Ecologie in Wageningen. Bovenaan staan de ‘roofdieren’: insecten zoals mijten en spinnen, die zich voeden met het leven dat ‘onder’ hen staat. Denk daarbij aan hele kleine bodemdiertjes, zoals aaltjes en beerdiertjes, die planten onder andere tegen ziektes beschermen. Maar de mijten en spinnen worden op hun beurt weer gegeten door dieren bóven de grond, zoals vogels.

Bacteriën en schimmels staan aan de basis van dat voedselweb. Die zijn van groot belang voor de plant, omdat ze organische stoffen (zoals plantenresten, bladeren en dode dieren) omzetten in voedingsstoffen voor de plant. “Ik vergelijk wat er onder de grond gebeurt altijd met het menselijk darmstelsel”, vertelt Ruud Hendriks, docent bodemvruchtbaarheid en practor kringlooplandbouw bij Aeres Warmonderhof en op X actief als @Ruud Bodem. “Het is een verteringssysteem dat interactief werkt. Vroeger dachten we dat een plant vooral mineralen – zoals stikstof en fosfaat – opslorpte om te groeien. Nu weten we dat het om een wisselwerking gaat: de plant geeft veel van de energie die hij bovengronds wint af aan de schimmels en bacteriën bij de wortels, in de vorm van suikers. Daarmee worden die gestimuleerd om organische stoffen af te breken, die vrijkomen als voeding voor de plant. De bodem leeft en barst van de dynamische processen.”

Wat maakt een bodem gezond?

“Een gezonde bodem heeft een goede balans tussen schimmels en bacteriën”, zegt Van der Putten. Daarnaast moet de bodem wemelen van de diertjes, zoals regenwormen, aaltjes, kevers, pissebedden, regenwormen en duizendpoten. “De biodiversiteit in de bodem is van groot belang. Niet alleen het aantal soorten, maar juist ook de wijze waarop die soorten met elkaar omgaan – het hele voedselweb dus.”

De Nederlandse landbouw heeft hoge opbrengsten. Is er dan sprake van een gezonde (landbouw)bodem?

In Nederland is regelmatig de noodklok geluid over de staat van de bodem. Ook de Europese Commissie maakt zich zorgen. Maar vanuit de agrarische hoek wordt vaak juist gewezen op de vruchtbaarheid van de Nederlandse bodem. Van der Putten: “Onze bodems zijn gespecialiseerd in het doorgeven van voedingsstoffen en water naar gewassen. Dat levert inderdaad hoge opbrengsten op. Maar daardoor hebben we onze bodems wel een bepaalde kant op gedrukt als het gaat om bodemleven; het voedselweb is als het ware verkleind. Dat hebben we acht jaar geleden in een Europese studie geconstateerd.”

De bacteriën zijn op dit moment dominant in de Nederlandse bodems, vervolgt hij, ten koste van de schimmels. “Juist de schimmels geven (door hun netwerk van draden) meer stabiliteit aan de bodem. En die stabiliteit is weer belangrijk om water vast te houden, uitspoeling van nitraat tegen te gaan en het ontsnappen van broeikasgassen terug te dringen.” Bacteriën werken snel en slordig, stelt Van der Putten. Hij vergelijkt onze bodem het met een sumoworstelaar: “Heel sterk, maar niet in staat om bijvoorbeeld een berg op te lopen.”

Hendriks, die in zijn onderwijs bodems graag menselijke eigenschappen toedicht, zegt dat we ‘sprinters’ van de bodem hebben gemaakt. “Terwijl met name kleigrond meer een diesel is. Het is net als met mensen: als je te lang iets moet doen wat buiten je comfortzone ligt, word je vanzelf moe en chagrijnig.”

Infographic: IvoGraphics

Hoe komt het dat schimmels het onderspit delven?

Van der Putten ziet twee hoofdoorzaken. Ten eerste is intensieve grondbewerking (dat bij moderne landbouw hoort) als de pest voor schimmels. “Dan worden de schimmeldraden steeds in stukjes geknipt of geploegd. Daar kunnen ze niet heel goed tegen.” Ten tweede moeten bacteriën en schimmels gevoed worden, met mineralen en organische stoffen uit mest. “Schimmels eten voedingsstoffen die wat meer de eigenschappen hebben van slow food, terwijl bacteriën meer fastfood-eters zijn. Vroeger hadden we droge stalmest met stro. Tegenwoordig is vloeibare drijfmest de norm. Dat bevat heel weinig vaste, moeilijk afbreekbare, organische stoffen, die schimmels juist nodig hebben.”

Het gebruik van zware machines doet de bodem ook geen goed, vult Ruud Hendriks aan. “Er wordt weleens geclaimd dat de wieldruk met die grote zachte banden meevalt. Dat zijn mooie verhalen, maar het is inmiddels wel duidelijk dat dit tot verdichting van de bodem leidt. Ik merk het als ik bij boeren een kuil graaf om de bodem te inspecteren – dat doe ik het liefste zelf, om de bodem te voelen. Je komt steeds lastiger de grond in.”

Wat zijn de gevolgen daarvan?

Nederlandse landbouwbodems zijn goed voor voedselproductie, maar missen andere kwaliteiten, stelt Van der Putten. Op de lange termijn kan dat vervelende gevolgen hebben. “Een goede bodem heeft een stevige structuur, houdt water goed vast en laat geen nitraat (een vorm van stikstof, red.) uitspoelen naar grond- of oppervlaktewater. En uit een gezonde bodem horen eigenlijk ook geen broeikasgassen, zoals methaan en lachgas, te ontsnappen. Of in ieder geval niet zoveel als in Nederland.” Lachgas dat uit de bodem komt, vormt een derde van de uitstoot van broeikasgassen vanuit de landbouw.

Omdat bacteriën de overhand hebben, kunnen onze bodems slechter tegen zowel droogte als zware regenval, stelt Van der Putten. Met andere woorden: zze zijn dus slecht tegen klimaatverandering, wat ook de gewasopbrengsten op de lange termijn in gevaar brengt. Slecht voor de bodem dus, maar ook voor de voedselzekerheid en economie.

Wat is het alternatief? Boeren zetten nu eenmaal in op maximale productie om hun inkomen veilig te stellen.

Van der Putten begrijpt het perspectief van de boeren. “Die willen de kost verdienen op hun bodem, de bank afbetalen en een economisch gezond bedrijf achterlaten voor hun opvolger.” Maar het maatschappelijk belang vraagt om optimaleproductie, niet om maximale productie, meent hij. “De kosten die wij als maatschappij moeten maken om verkeerd bodemgebruik te herstellen, zijn enorm. Denk aan waterzuivering, de bestrijding en gevolgen van wateroverlast en het bespuiten van de bodem om ziektes tegen te gaan. Dat kan je verminderen door voor optimale productie te kiezen, want een gezonde bodem lost veel van die zaken zelf op.” Optimale productie kan ook een verdienmodel voor de boer zijn, vervolgt hij: “Een grondeigenaar als a.s.r geeft boeren korting op de pachtprijs als blijkt dat ze goed voor de bodem hebben gezorgd."

Bij optimale productie hoort bijvoorbeeld het telen van rustgewassen, vult Hendriks aan, zoals grasklaver, bonen, vlas en verschillende graansoorten die de bodem niet uitputten. “Maar dat zijn helaas allemaal gewassen die de boer weinig opleveren. Die zou dolgraag granen telen, omdat hij weet dat dit goed is voor zijn grond. Nu is hij laat in het jaar de peen onder kletsnatte omstandigheden eruit aan het wroeten, waardoor zijn bodem beschadigt. Het zou helpen als we granen niet gebruiken voor veevoer (zoals nu het geval is), maar voor menselijke consumptie. Dat kan prima, maar dan moeten we wel wennen aan stevige boterhammen, in plaats van het luchtige brood dat nu vooral in de supermarkt ligt.

De biologische akkerbouw werkt al met rustgewassen. Is biologische landbouw de oplossing?

De bodem krijgt doorgaans meer aandacht in de biologische landbouw, stelt Van der Putten. “En biologische bodems krijgen over het algemeen ook wat meer stalmest, dus dat is goed. Maar biologische landbouw is geen wondermiddel. In onze analyses zien we nog niet heel veel verschillen tussen een gangbare en een biologische bodem.” Dat komt omdat biologische landbouw in Nederland vaak ook met intensieve grondbewerking gepaard gaat, zegt hij. Het onkruid moet namelijk wel worden verwijderd, maar dan zonder chemische bestrijdingsmiddelen. Met andere woorden: een conventionele boer die iets doet wat de bodemkwaliteit bevordert, kan zomaar beter scoren dan een biologische boer die zijn grond heel intensief bewerkt.

Toch ziet Hendriks vanuit zijn praktijkervaring wel degelijk verschillen. Maar die zie je niet meteen, omdat het lang duurt voordat een bodem opknapt. “Bodems van biologische bedrijven die al decennialang biologisch bezig zijn, zien er echt merkbaar beter uit. Ze hebben een betere benutting van mineralen en hogere klimaatweerbaarheid. Dat blijkt ook uit onderzoek. Het klopt dat de goede gangbare boer het beter kan doen dan de slechte bioboer, maar gemiddeld is er echt wel verschil.”

‘Dode’ bodems kent de Nederlandse landbouw gelukkig nog niet, stellen Hendriks en Van der Putten. “Zo’n stempel krijgt het vaak en dat is best storend, want boeren doen vaak hun stinkende best om de bodem goed te houden”, zegt Hendriks. “Ze weten dat ze de bodem uitputten, maar de volgende vraag is: wat moet ik dan doen?” Het ontbreekt boeren vaak nog aan kennis, constateert Van der Putten. “Er is niemand die beter weet hoe een bodem in elkaar zit dan de boer, hoor je vaak. Maar ik heb boeren regelmatig horen zeggen: ‘Goh, ik wist niet dat er meer in de bodem zat dan regenwormen en aaltjes.’"